De volgorde van tijden als het hoofdwerkwoord in de verleden tijd staat
Op zinnen die twee werkwoorden bevatten, zijn regels van toepassing over de volgorde van tijden (la concordance des temps). Als het hoofdwerkwoord in de passé (passé simple, plus-que-parfait etc.) staat, volgt het andere werkwoord (in het ondergeschikte zinsdeel) de volgende regels:
• voor een handeling die plaatsvond voor de hoofdhandeling gebruiken we:
- de plus-que-parfait.
• voor een handeling die plaatsvond voor de hoofdhandeling gebruiken we:
- de plus-que-parfait.
Elle se mit à pleurer car Victor était déjà parti. passé simple → plus-que-parfait Ze begon te huilen omdat Victor al vertrokken was.
J’avais vu que le facteur était déjà passé. plus-que-parfait → plus-que-parfait Ik had gezien dat de postbode al geweest was.
J’avais vu que le facteur était déjà passé. plus-que-parfait → plus-que-parfait Ik had gezien dat de postbode al geweest was.
- de passé antérieur na quand, lorsque, après que et cetera als het hoofdwerkwoord in de passé simple staat.
Victor but un verre de vin quand il eut terminé son discours. passé simple → passé antérieur Victor dronk een glas wijn nadat hij zijn toespraak voltooid had.
• voor twee gelijktijdige handelingen gebruiken we:
- meestal de imparfait.
- meestal de imparfait.
Juliette pensa que Victor était malade. passé simple → imparfait Juliette dacht dat Victor ziek was.
- de passé composé of de passé simple voor korte, gelijktijdige handelingen.
Juliette dormait quand Victor est entré/entra. imparfait → passé composé/passé simple Juliette sliep toen Victor binnenkwam.
• voor een handeling die plaatsvindt na de hoofdhandeling gebruiken we meestal:
- de conditionnel présent.
- de conditionnel présent.
Je compris pourquoi il ne reviendrait jamais. passé simple → conditionnel présent Ik begreep waarom hij nooit terug zou komen.
- de conditionnel passé om de nadruk te leggen op het feit dat een handeling voltooid is.
Je compris qu’il aurait terminé avant moi. passé simple → conditionnel passé Ik begreep dat hij voor mij klaar zou zijn.
Opmerking: Als het onderwerp van de zin hetzelfde is voor beide werkwoorden, dan gebruiken we meestal de infinitif passé. Dit wordt in het Nederlands vaak geformuleerd als 'te' + infinitief.
J’avais cru t’avoir entendu rire (niet j’avais cru que je t’avais entendu rire). Ik had gedacht je te horen lachen.
Je crus t’avoir entendu rire (niet je crus que je t’avais entendu rire). Ik dacht je te horen lachen.
Je crus t’avoir entendu rire (niet je crus que je t’avais entendu rire). Ik dacht je te horen lachen.
Heb je nog steeds moeite met 'De volgorde van tijden als het hoofdwerkwoord in de verleden tijd staat'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze Franse les online en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Schaaf je Frans bij en test Frantastique, cursus Frans online.