Werkwoordvervoeging
Vervoegen Nesteln In het DuitsIndikativ
Präsens
- ich nestle
- du nestelst
- er/sie/es nestelt
- wir nesteln
- ihr nestelt
- sie/Sie nesteln
Präteritum
- ich nestelte
- du nesteltest
- er/sie/es nestelte
- wir nestelten
- ihr nesteltet
- sie/Sie nestelten
Perfekt
- ich habe genestelt
- du hast genestelt
- er/sie/es hat genestelt
- wir haben genestelt
- ihr habt genestelt
- sie/Sie haben genestelt
Plusquamperfekt
- ich hatte genestelt
- du hattest genestelt
- er/sie/es hatte genestelt
- wir hatten genestelt
- ihr hattet genestelt
- sie/Sie hatten genestelt
Futur 1
- ich werde nesteln
- du wirst nesteln
- er/sie/es wird nesteln
- wir werden nesteln
- ihr werdet nesteln
- sie/Sie werden nesteln
Futur 2
- ich werde genestelt haben
- du wirst genestelt haben
- er/sie/es wird genestelt haben
- wir werden genestelt haben
- ihr werdet genestelt haben
- sie/Sie werden genestelt haben
Konjunktiv
I Präsens
- ich nestle
- du nestelst
- er/sie/es nestle
- wir nesteln
- ihr nestelt
- sie/Sie nesteln
II Präteritum
- ich nestelte
- du nesteltest
- er/sie/es nestelte
- wir nestelten
- ihr nesteltet
- sie/Sie nestelten
I Perfekt
- ich habe genestelt
- du habest genestelt
- er/sie/es habe genestelt
- wir haben genestelt
- ihr habet genestelt
- sie/Sie haben genestelt
I Futur 1
- ich werde nesteln
- du werdest nesteln
- er/sie/es werde nesteln
- wir werden nesteln
- ihr werdet nesteln
- sie/Sie werden nesteln
I Futur 2
- ich werde genestelt haben
- du werdest genestelt haben
- er/sie/es werde genestelt haben
- wir werden genestelt haben
- ihr werdet genestelt haben
- sie/Sie werden genestelt haben
II Plusquamperfekt
- ich hätte genestelt
- du hättest genestelt
- er/sie/es hätte genestelt
- wir hätten genestelt
- ihr hättet genestelt
- sie/Sie hätten genestelt
II Futur 1
- ich würde nesteln
- du würdest nesteln
- er/sie/es würde nesteln
- wir würden nesteln
- ihr würdet nesteln
- sie/Sie würden nesteln
II Futur 2
- ich würde genestelt haben
- du würdest genestelt haben
- er/sie/es würde genestelt haben
- wir würden genestelt haben
- ihr würdet genestelt haben
- sie/Sie würden genestelt haben
Imperativ
Präsens
- (du) Nestle! / (du) Nestele!
- (wir) Nesteln wir!
- (ihr) Nestelt!
- (Sie) Nesteln Sie!
Partizip
Präsens
- nestelnd
Perfekt
- genestelt
Als je moeite hebt met de vervoeging van het Duitse werkwoord Nesteln,bekijk dan onze Duitse lessen!!
Vatefaireconjuguer is een gratis online werkwoordvervoeger gemaakt door Gymglish. Gymglish, opgericht in 2004, creëert leuke, gepersonaliseerde online taalcursussen: een cursus Engels online, cursus Spaans online, cursus Duits online, cursus Frans online, cursus Italiaans online en meer. Je kunt er alle Duits werkwoorden vervoegen (alle groepen) in elke tijds- en aspectvorm: Präteritum, Präsens, Futur I, futur II, Futur II, Perfekt, Plusquamperfekt, Subjonctif I, Subjonctif II, Imperativ, etc.
Niet zeker hoe je een werkwoord moet Nesteln? Typ gewoon Nesteln in onze zoekbalk om de Duitse vervoeging ervan te bekijken. Je kunt ook een zin vervoegen, bijvoorbeeld 'leer een werkwoord!' Om je spelling te verbeteren, biedt Gymglish ook online cursussen Duits aan en krijg je toegang tot veel Duitse grammatica, spellings- en vervoegingsregels om de taal onder de knie te krijgen!
Bekijk ook onze andere online werkwoordvervoegers: Spaanse werkwoorden vervoegen, Franse werkwoorden vervoegen, Italiaanse werkwoorden vervoegen, Engelse werkwoorden vervoegen (onregelmatige Engelse werkwoorden, modale Engelse werkwoorden).
Download gratis onze vervoeg-apps:
Download gratis onze vervoeg-apps: