livrer : bezorgen, leverenlivrer, présent
vous allez livrer (le colis) u gaat (het pakketje) bezorgen
j'ai (quelque chose) à vous livrer : ik heb (iets) om bij u te bezorgen
- "J’ai un colis à vous livrer. Solange : Un colis ?"
- "Solange : C’est vous qui allez livrer le four, madame ?"
Heb je nog steeds moeite met 'Vous allez livrer'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Vous allez livrer' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.