il/elle vient : hij/zij/het komtvenir, présent
- "Thierry vient en stop."
- "Lefebvre vient en bus."
- "Quand un chauffeur veut un congé ou de l’augmentation, il vient me trouver, je l’écoute et... je le vire !"
- "Il vient ici tous les mardis !"
- "Jeanine vient en courant."
- "M. Therrien vient en voiture."
- "On dirait qu’il vient d’une autre planète !"
- "Victor vient à vélo."
Heb je nog steeds moeite met 'Venir-present-3ps'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Venir-present-3ps' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.