(il est) fier (de son travail) : (hij is) trots (op zijn werk)
être fier, fière (de soi) : trots (op zichzelf) zijn
la fierté : de trots
- "Québec : fier fief de la francophonie"
- "Étretat - Une poissonnière particulièrement fière de sa marchandise ne tarit pas d’éloges sur un thon « exceptionnel, unique et franchement beau », comme le rapportent les clients du marché couvert, près de l’église."
- "Fini l’époque des lettres recommandées, des télégrammes laconiques, des pigeons voyageurs désorientés : aujourd’hui je suis fier de vous annoncer le retour du Minitel !"
Heb je nog steeds moeite met 'Fier'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Fier' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.