(il, elle, on) donne : (hij, zij, men) geeftdonner, présent
- "« Tradition », « festive », « rétrodor », « banette », « champêtre »* : le boulanger donne à sa baguette de jolis noms. Ah... Les Français sont des poètes."
- "Typiquement belge, la lambic est une bière de fermentation spontanée qui utilise des levures sauvages, ce qui donne un goût assez suret."
- "Je te donne aussi les codes d’accès au serveur de l’AIGF"
Heb je nog steeds moeite met 'Donner 3ps present'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Donner 3ps present' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.