(il est) assis, (elle est) assise : (hij, zij) is gezeten, zit
(il est) allongé, (elle est) allongée : (hij, zij) ligt
(il, elle est) debout : (hij, zij) staat
- "Assis. Fabienne : Oui, c’est ça, Fifi."
- "J’aime pas travailler debout"
- "Dans un grand dîner, doit se prendre debout."
- "J’aime pas travailler assis"
Heb je nog steeds moeite met 'Allongé-assis-debout'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Allongé-assis-debout' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.