aller à (la boulangerie) : naar (de bakker) gaanaller, présent
- Où allez-vous ? - Je vais à Londres. -Waar ga je heen? Ik ga naar Londen.
venir de (la boulangerie) : van (de bakker) komenvenir, présent
Edward est anglais, il vient de Londres. Edward is Engels. Hij komt uit Londen.
partir : vertrekkenpartir, présent
À quelle heure part le train (de la gare) ? Hoe laat de trein vertrekt (van het station)?
Opmerking:
We zeggen nietje vais maar je pars (ik vertrek) of je m’en vais (ik ga er vandoor).
We zeggen niettu vas avec nous ? maar tu viens avec nous ? (kom je met ons mee?).
We zeggen nietnous allons à sept heures maar nous partons à sept heures (we vetrekken om 7 uur).
We zeggen niet
We zeggen niet
We zeggen niet
Heb je nog steeds moeite met 'Aller-venir-partir'? Wil je je Frans verbeteren? Test onze online Franse lessen en ontvang een gratis niveaubeoordeling!
Dit zeggen onze cursisten over ons:
Heb je een slim ezelsbruggetje om deze regel te onthouden? Een tip om fouten met 'Aller-venir-partir' te voorkomen? Deel hem met ons!
Schaaf je Frans bij en test gratis Frantastique, cursus Franse online.